banner

Open brief aan Frank Hellemans

De schertscanon van de eerbiedwaardige Academie

Everything you always wanted to know but were afraid to ask

Geachte heer Hellemans,

Even speelde ik met de idee een flauwe opmerking te maken over de inhoud van uw stuk 'Knacks canon van de Vlaamse literatuur' (Knack, 2 April 2008) en de verschijningsdatum, toen ik merkte dat het niet op 1 april, maar op 2 april verschenen was. Ach ja, een wetenschapper met een beetje beroepsernst controleert twee maal de gegevens waarmee die aan de slag gaat. Tot voor kort dacht ik dat dit ook gold voor een journalist met een beetje beroepsernst.

Maar vooraleer van wal te steken wil ik hier toch even formeel vermelden dat ik deze open brief volledig in eigen naam schrijf en niet als werknemer van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL). Overigens kan ik het zelfs vanuit mijn functie als coördinator van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) van die Academie volmondig met u eens zijn: De canon van de Academie deugt niet. Maar niet vanwege het argument dat u aanhaalt, namelijk dat hij op los zand zou zijn gebouwd, wel omdat de canon van de Academie gewoonweg niet bestaat. Als u mij om het even welke publicatie van de Academie kunt aanwijzen waarin deze 'schertscanon' wordt opgevoerd als canon van de Academie, dan bezorg ik zijn volledige inhoud in eerste drukken bij u thuis. (Gewoon voor het geval u de neiging voelt om ook deze brief niet helemaal door te lezen waardoor de gevoerde argumentatie-opbouw u volledig zal ontgaan, wou ik u van bij het begin al meegeven wat ik u met deze brief wil duidelijk maken.)

Willens nillens voert u 'de ouderwets vrijzinnige canon' op basis 'van 17 onduidelijke lijstjes' op als 'enige officiële canon aan Vlaamse kant', 'Vanhouttes lijstje', 'ideologische putsch', en 'canon van de KANTL'. Hiermee desinformeert u de lezer. Niets van dit alles bestaat, en dat had u makkelijk kunnen achterhalen mocht u zich de moeite hebben getroost de teksten die u aanhaalt ter bewijsvoering ook aandachtig te lezen. U vermeldt de visietekst die ik in 2007 schreef voor de KANTL (Visie op de uitgave van klassieke teksten in Vlaanderen http://www.kantl.be/ctb/pub/visieklassiek/) en het beleidsvoorbereidend onderzoek dat ik in 2000 als onafhankelijk expert schreef in opdracht van het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur en het directoraat-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratie cultuur (Zorgen voor later? Argumenten voor de Wetenschappelijke Bestudering van de Vlaamse Muzikale en Literaire Archieven, Bibliotheken en Bewaarplaatsen http://www.kantl.be/ctb/pub/zorgen/). Maar u verwart het een en het ander omdat u blijkbaar niet op de hoogte bent van de inhoud van twee initiatieven waarvan u er alvast één vermeldt, te weten het eenzijdig Nederlandse voorstel dat door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds samen met de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken en het Huygens Instituut werd ingediend bij de bevoegde ministers in Nederland en Vlaanderen en bij de Nederlandse Taalunie en dat de uitgave van een zestigtal klassiekers uit Nederland en Vlaanderen als voorwerp heeft, en de lopende besprekingen tussen het Vlaams Fonds voor de Letteren en de KANTL die op vraag van het kabinet cultuur van de Vlaamse overheid een regeling proberen uit te werken omtrent de uitgave van oeuvres van Vlaamse auteurs.

Maar laat me bij het begin beginnen — vergeef me hierbij mijn uitvoerigheid, maar het gaat immers niet over enige vorm van spielerei.

Beleidsvoorbereidend onderzoek uit 2000

Vooraleer het CTB werd opgericht in de schoot van de KANTL, en dus voor ik als werknemer van de KANTL enige plannen smeedde voor de expansie van 'mijn' CTB, kreeg ik van het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur en het directoraat-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (administratie cultuur) de opdracht om als zelfstandig en onafhankelijk consulent een beleidsvoorbereidend onderzoek te voeren inzake de literaire en muziekarchieven in Vlaanderen waarin een "analytisch kader" geschetst wordt om "van daaruit argumenten te formuleren voor de wetenschappelijke bestudering van de Vlaamse literaire en muziekarchieven met hierin ingebed de oprichting van een Vlaams Centrum voor Teksteditie." Hiervoor moest onderzocht worden:

Naast een uitgebreid literatuuronderzoek, gesprekken en correspondentie met mensen uit het veld, en een kritische evaluatie van de eigen kennis van het landschap werden twee schriftelijke bevragingsrondes georganiseerd. Een eerste vragenlijst behelsde de werking en de collectie van archiefinstellingen, bibliotheken en bewaarplaatsen van literaire archivalia en werd naar 50 dergelijke instellingen verstuurd. Die enquête leverde 25 ingevulde vragenlijsten op waarvan 20 relevant waren voor het onderzoek waren en werden verwerkt in individuele analytische fiches per instelling. Een tweede vragenlijst werd naar 157 specialisten-neerlandici van universiteiten, uitgeverijen, culturele media en instituten in België en Nederland gestuurd en peilde naar het archiefbezoek van de respondent, de ideeën over de beschikbaarheid van teksten, en de wenselijkheid van de oprichting van een 'Vlaams centrum voor Teksteditie.' Die ondervraging leverde een return op van 36,3%. De timing van het onderzoek (examens aan de universiteiten, vakantie) en het open karakter van de vragenlijst dat van de respondent wat werk en tijd vroeg, waren ongetwijfeld de twee verklarende redenen voor de matige respons. De resultaten van die enquête werden verspreid in het eerste gedeelte van het rapport verwerkt. Beide vragenlijsten werden als bijlage bij het rapport gepubliceerd. Deze uitleg had u kunnen lezen op p. 13 van het rapport dat ook online gepubliceerd is. Voor alle duidelijkheid, dit rapport bevat geen enkel lijstje met namen van auteurs.

Een van de vragen in de 'tweede vragenlijst' voor de specialisten-neerlandici luidde: "Welke zijn voor u de 10 (of meer) belangrijkste Vlaamse literaire teksten waarvan een wetenschappelijke (lees)editie noodzakelijke is voor onderzoek, onderwijs, leesbevordering etc. Rangschik van 1 tot 10." Op die specifieke vraag antwoordden 17 respondenten met een lijstje: Geert Buelens, Hugo Dehennin, Marcus De Schepper, Marcel De Smedt, Koen Haagdorens, Kris Humbeek, Leo Jansen, Marcel Janssens, Anne Marie Musschoot, Vincent Neyt, Bart Nuyens, Jan Pauwels, Paul Pelckmans, Miriam Piters, Peter Theunynck, Gerarda Van Limbergen en Philip Vermoortel, De hierbij verzamelde informatie werd niet voor het rapport uit 2000 gebruikt, maar fungeerde wel als voorlopige indicatie van welke teksten en auteurs een Vlaams Centrum voor Teksteditie zou moeten aanpakken. Overigens wordt het onderzoeks- en publicatiebeleid van het latere opgerichte CTB bepaald door een Gemengde Commissie voor Teksteditie (waarvan u de samenstelling kunt nalezen op http://www.kantl.be/ctb/gctb/) en worden de projecten van het CTB via open oproepen en intern vastgelegde procedures door deze commissie geselecteerd.

Visie op de uitgave van klassieke teksten in Vlaanderen uit 2007

Op 23 januari 2007 kregen het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) in een vergadering op het kabinet cultuur de opdracht om een gezamenlijke regeling uit te werken omtrent de uitgave van oeuvres van Vlaamse auteurs. Die vraag kwam er n.a.v. de problemen die er bij de financiering van het editiewerk voor het Verzameld Werk van L.P. Boon waren ontstaan. (In 2007 werd dat editiewerk trouwens voor meer dan de helft door de KANTL gefinancierd). Sinds september 2006 circuleerde er binnen het bestuur van het VFL een Basisnota Vlaamse Literaire Klassiekers die gold als het standpunt van het VFL. Naar aanleiding van het onderhoud op het kabinet werd deze nota verspreid door VFL directeur Carlo Van Baelen. Deze nota bevatte een aantal passages over het CTB die het resultaat waren van een gebrek aan informatie over de werking en de organisatie van het CTB als onderzoekscentrum van de KANTL. Onder de titel 'De Vlaamse visie is het ontbreken van een visie' werd in één moeite betoogd dat het het CTB ontbrak aan enige duidelijke beleidsvisie en dat de prioriteiten ad hoc worden vastgesteld. De tekst Visie op de uitgave van klassieke teksten in Vlaanderen is geschreven als antwoord op deze nota van het VFL en werd inderdaad door de KANTL aangenomen als standpunt. Het standpunt van de KANTL ter zake wordt samengevat in zeven aanbevelingen die u had kunnen nalezen op p. 3 van de visietekst en op de site waarop deze tekst online wordt gepubliceerd (http://www.kantl.be/ctb/pub/visieklassiek/) en die gelinkt is aan de site van het CTB die u in uw artikel citeert.

De visietekst heeft een drieledige opbouw. In een eerste deel wordt het probleem van de uitgave van klassieke teksten in Vlaanderen bekeken, een tweede deel levert de — blijkbaar broodnodige — informatie over de organisatie en de werking van het CTB, en in een derde deel wordt een geïntegreerd klassiekenbeleid in Vlaanderen voorgesteld zoals dat door het CTB wordt gevoerd. Hiervoor werd de productie van het CTB afgezet tegenover de beschikbare 'canonlijstjes'. Daarbij was het de bedoeling aan te tonen dat, als het waar was dat een beleidsvisie ontbrak zoals het VFL beweerde, het CTB als bij wonder consequent de juiste ad hoc beslissingen had genomen en in zijn zevenjarige bestaan wel degelijk een bijdrage had geleverd tot de aanwezigheid van werken van zogenaamde canonauteurs op de boekenmarkt. Ik citeer voor het gemak even uit deze visietekst:

Een vergelijking van deze door het CTB gerealiseerde klassiekenoogst met de recent gepubliceerde canonlijst van het Letterkundig Museum in Den Haag, het canononderzoek dat werd uitgevoerd bij de leden van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde in 2002 (Van Stipriaan, 2002) en het klassiekenonderzoek dat door Vanhoutte (2000) werd gevoerd tijdens de voorbereidingsfase van de oprichting van het CTB, toont aan dat het CTB een actieve actor is in de wetenschappelijk verantwoorde uitgave van wat door verschillende onafhankelijke onderzoeken wordt gezien als 'de canon' in Vlaanderen op het gebied van de moderne letterkunde. (p. 25)

De vergelijking van de realisaties van het CTB met deze 'canonlijstjes' toonde aan dat 62,5% van de canon van het Letterkundig Museum en 62,5% van de canon van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde al deel uitmaakt van het onderzoeks- en publicatieprogramma van het CTB. Zowaar geen slechte score. Maar deze lijstjes waren quasi uitsluitend Nederlandse initiatieven en gaven misschien geen goede indruk van wat de Vlamingen over hun eigen literatuur dachten. Om dat te testen diepte ik mijn vragenformulieren uit 2000 op waarbij 17 specialisten-neerlandici — zowaar 4 meer dan de 13 academici-literatuurspecialisten en uitgevers die Knack in zijn enquête opneemt — hadden geantwoord op de vraag "Welke zijn voor u de 10 (of meer) belangrijkste Vlaamse literaire teksten waarvan een wetenschappelijke (lees)editie noodzakelijke is voor onderzoek, onderwijs, leesbevordering etc. Rangschik van 1 tot 10". Na zeven jaren leek het mij, in het kader van de visietekst, relevant om het gerealiseerde onderzoeksprogramma van het CTB ook even af te toetsen aan deze indicatieve beginsituatie uit 2000. De 17 antwoorden op deze vraag resulteerden in het lijstje van 22 auteurs dat Knack afdrukt als 'de CTB-canon' en opvoert als 'de enige officiële canon aan Vlaamse kant'. De beperktheid en de totstandkoming van dit lijstje wordt in de visietekst uitgelegd en door u geciteerd in uw artikel. Ik gebruik dit lijstje in de visietekst louter en alleen om aan te tonen dat de auteurs van wie het werk volgens die 17 neerlandici in 2000 in wetenschappelijke (lees)edities beschikbaar moest worden gemaakt voor onderzoek, onderwijs en leesbevordering reeds voor 70% aanwezig zijn in het onderzoeks- en publicatiebeleid van het CTB. Maar om dat te zien moet men wel op zijn minst het derde deel van de tekst integraal lezen. De waarde die u blijkbaar aan dit lijstje hecht, is volledig voor uw eigen rekening.

Eigenlijk heeft u zich in de maling laten nemen door het 'smeuïge verhaal' dat Mark Reynebeau in De Standaard van 18/01/2008 deed en waarbij hij voorbijging aan de beperktheid van de bevraging en het resultaat prompt tot 'het Vlaams lijstje' bombardeerde. Edoch, Reynebeau had de visietekst wel goed gelezen en drukte bij zijn artikel het gecompileerde lijstje van de drie canonbevragingen af dat u op p. 33 van de visietekst had kunnen vinden en niet 'Vanhouttes lijstje van 22 auteurs'. Dat gecompileerde lijstje bevat 14 namen die Reynebeau als 'absoluut gecanoniseerde schrijvers' bestempelt. Hij voegt er acht namen aan toe die ook in de uit de bevraging van 2000 gedestilleerde lijst werden genoemd, maar hij vermeldt hierbij eerlijkheidshalve dat de consensus over die namen niet zo groot is. Die namen werden echter niet door mij 'opgevist' omwille van het ene of het andere ideologische project, zoals u expliciet beweert, ze werden gewoon door de 17 respondenten van die bevraging vermeld. Daardoor, en door het feit — ik herhaal het nog eens — dat een canon van de KANTL niet bestaat, is uw opmerking dat de KANTL 'het werk van de vrijzinnige vrienden tot kwaliteitsnorm' verhief een absurd hersenspinsel dat aan uw eigen verzuilde brein ontsproot en door uzelf of de een of de andere eindredacteur nog eens als streamer werd herhaald. Dat u dan nog triomfantelijk met uw Knack in het verzet gaat tegen uw eigen projectie van wat de Academie al dan niet wil doen m.b.t. de canondiscussie in Vlaanderen is hilarisch en droevig tegelijkertijd. Een soort journalistiek Knack — naar ik mag hopen — onwaardig.

Maar ik kan u begrijpen. Het kan geen eenvoudige taak zijn om een top 50 van onsterfelijke Vlaamse klassiekers op een smeuïge manier aan uw lezers te verkopen. Dat u na amper twee halve kolommen uw toevlucht moet zoeken tot de confrontatie van Knacks Pantheon met een canon die u aan de KANTL of het CTB toeschrijft maar eigenlijk een constructie van uzelf is, bewijst dat u over de canon van Knack zelf weinig te vertellen hebt. U had natuurlijk bij wijze van vergelijking het gecompileerde lijstje kunnen afdrukken waaraan Reynebeau refereert, maar ik begrijp uw aarzeling om hetzelfde te doen: alle daarin vermelde auteurs halen immers de top 23 van Knacks Pantheon. Over 'grondige' verschillen zou ik het in dit geval niet durven hebben. Maar u deed alsof uw neus bloedde. U had ook meer uitleg kunnen verschaffen bij de 76 onduidelijke lijstjes van de Knack enquête. U had bijvoorbeeld de gegevens van de vragenlijsten kunnen analyseren per categorie van medewerkers om te zien of er daar grondige verschillen merkbaar waren. Maar dan had u ook moeten uitleggen waarom een leraar-auteur blijkbaar geen leraar is (Willy Spillebeen), waarom een auteur-bibliothecaris geen bibliothecaris is (Gwij Mandelinck), waarom een dichter-hoogleraar blijkbaar geen auteur is (Geert Buelens), of waarom een hoofdbibliothecaris van een universiteitsbibliotheek met doctoraat in de letteren blijkbaar geen academica-literatuurspecialist is (Sylvia Van Peteghem). U had de resultaten gender-specifiek kunnen analyseren en uitleggen of er enige correlatie bestond tussen het karig aantal vrouwelijke auteurs in Knacks top 50 (vijf) en het feit dat ongeveer drie vierde van het panel mannelijk is. Of u had kunnen uitleggen waarom er een numeriek verschil bestaat tussen het aantal stemmen achter Claus' naam in deze lijst en het aantal vermeldingen van titels van Claus' werk in deze bevraging dat u citeert in uw artikel "Met de vingertoppen van de minnaar" (Knack, 26 maart 2008). Maar dan had u moeten toegeven dat in meer dan 'een enkel geval' sommigen van de 76 medewerkers een lijstje met titels opstuurden en anderen een opsomming van auteurs. Ten slotte had u kunnen uitleggen waarom het de initiatiefnemers en organisatoren van deze enquête een goed idee leek om zelf aan de bevraging deel te nemen en daarmee ten minste de mogelijkheid te creëren om de resultaten bij te kunnen sturen of de een of de andere auteur te kunnen opvissen. Temeer daar het was toegestaan om van één auteur verschillende werken te noemen.

De uitgave van oeuvres van Vlaamse auteurs

Van enige accaparatie van het canondebat 'in het voordeel van mijn winkeltje' is overigens ook geen enkele sprake. En dat had u — weerom — kunnen weten door de teksten waaraan u refereert grondig te lezen. Zowel het gecompileerde lijstje als de samenstelling van de 'commissie' en de berekening van de personeelskost van wetenschappelijke medewerkers vond u in de ontwerptekst die voor de KANTL de basis was voor de onderhandelingen met het Vlaams Fonds voor de Letteren over de organisatie van de uitgave van oeuvres in Vlaanderen en die in het laatste deeltje van het hoofdstuk 'Visie van het CTB op de uitgave van klassieken in Vlaanderen' worden opgenomen. In dit hoofdstuk worden de drie pijlers besproken waarop het onderzoeksprogramma van het CTB is gebouwd met betrekking tot de uitgave van Vlaamse klassieken, namelijk de huidige projectwerking, de rol die het CTB — op vraag van de indieners — wil spelen in het plan om 'De canon van de Nederlandse Literatuur' uit te geven, en de uitgave van oeuvres van Vlaamse auteurs waarover de KANTL in bespreking is met het VFL. Uit deze ontwerptekst licht u vrolijk de suggesties over de samenstelling van de commissie die deze oeuvreregeling zou moeten begeleiden en de berekening van een begroting per bezorger per jaar van een oeuvre-uitgave en transponeert u die op een onbestaand initiatief voor een Vlaamse canonvorming. Uw commentaar dat er van de twaalf zitjes in deze commissie — wier opdracht in deze oeuvreregeling zou bestaan uit het opstellen van een prioriteitenlijst van uit te geven oeuvres, het beoordelen van ingestuurde dossiers en de wetenschappelijke begeleiding van de oeuvre-uitgaven — geen plaats zou zijn voor auteurs, is voorbarig en feitelijk verkeerd. Het is u wellicht ontgaan dat het lidmaatschap van de Academie voor een derde bestaat uit auteurs waaronder, bijvoorbeeld, Christine D'Haen (binnenlands erelid), Gwij Mandelinck en Willy Spillebeen die u in de Knack enquête als medewerkers vermeldt, en waarom zouden auteurs niet kunnen functioneren als externe experten op het gebied van de Nederlandse literatuur en het onderwijs hierover, of als de externe voorzitter die deskundig is op het literaire vlak? Blijkbaar bent u het die de functie van de auteur in dergelijke commissies wenst te beperken. Maar nog eens, deze commissie zou dus geen 'Vlaamse canoncommissie' zijn zoals u beweert, en het hangt van de besprekingen tussen de KANTL en het VFL af wat van deze ontwerptekst ook in de uiteindelijke regeling terechtkomt.

De Canon van de Nederlandstalige Literatuur

En laat mij toe nog even wat uitleg te geven over het Nederlandse klassiekenplan waarover de wildste geruchten de ronde doen en waarover uw hoofdredacteur in een artikel in WeekendKnackFocus van 29/11/2007 en op Knack blogt de gretige lezer een tijd terug heeft meegedeeld dat er 'in het grootste geheim' wordt gewerkt aan een reeks van de canon van de Nederlandstalige literatuur, en dat Knack in het bezit kwam van een discussienota waarin dit plan wordt geëxpliciteerd. In één moeite door vermeldt hij ook het CTB als 'prestigieuze Nederlandse literair-wetenschappelijke instelling'. Natuurlijk zijn we gevleid met dit epitheton van de hoofdredacteur van Nederlands belangrijkste nieuwsmagazine. Maar ongeveer acht maanden daarvoor had de lectuur van de breed verspreide visietekst van de KANTL u en uw hoofdredacteur van het bestaan van dat plan op de hoogte kunnen brengen. Van enige geheimdoenerij is er hoegenaamd geen sprake. U slaagt erin met uw artikel die wilde geruchten omtrent de op te stellen canonlijst te voeden met feitelijke onwaarheden. Voor eens en voor altijd de ware toedracht:

Het voorstel 'De Canon van de Nederlandstalige Literatuur' werd door het Huygens Instituut (HI) en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) ingediend bij de Nederlandse minister van OC&W en bij de Nederlandse Taalunie, die het op het comité van ministers zal brengen. Het plan is in viervoud gecommuniceerd aan de ministers Plasterk (OC&W Nederland), Anciaux (Vlaams minister van Cultuur), Vandenbroucke (Vlaams minister van Onderwijs) en aan Nederlandse Taalunie. Het auteurschap en de verantwoordelijkheid over dit document liggen volledig bij het HI en het NLPVF. Tijdens het schrijven en de redactie van het document werden wel experten en specialisten, ook uit Vlaanderen, geconsulteerd, maar die traden niet op in naam van de instelling waarmee ze geaffilieerd zijn. In het document worden verschillende instellingen vernoemd waarmee afspraken werden gemaakt voor de uitvoering van een bepaalde fase van het totale project, of waarmee contacten zijn geweest ter voorbereiding van dit document. Die instellingen vormen het brede draagvlak in Nederland en Vlaanderen waarop dit plan zich kan beroemen. Zo wordt het CTB-KANTL vernoemd n.a.v. de volgende intentieverklaring die de KANTL op 17 januari 2007 overmaakte aan het HI:

De Bestuurscommissie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) verklaart hierbij te willen participeren aan het initiatief van het Huygens Instituut van de KNAW met de voorlopige titel Een Lijn van Klassieken dat tot doel heeft te komen tot een nieuwe Klassiekenreeks van de Nederlands-Vlaamse letterkunde. Met name wat de wetenschappelijke productie van de in deze reeks opgenomen edities betreft is het de expliciete intentie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde om de expertise van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB), haar onderzoeksdepartement, in te schakelen. Deze intentieverklaring houdt geen enkele financiële verbintenis in vanwege de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde tegenover het hier geciteerde en gesteunde project.

Concreet wil men zo vlug mogelijk van start gaan met een pilootproject van een beperkt aantal titels; maar een eerste fase zal hoe dan ook het vastleggen van een lijst van eerst uit te gegeven titels zijn door een aan te stellen commissie waarin ook Vlaanderen zal worden vertegenwoordigd. Deze commissie is nog niet samengesteld, de lijst van uit te geven werken ligt nog niet vast en zal los staan van alle lopende en afgelopen canon-lijsten en discussies alsook van de Pantheonlijst van het Nederlandse Letterkundig Museum (die alleen schrijversnamen, geen titels bevat). De aanvraag voorziet in een subsidiëring ten belope van 16 miljoen EUR extra geld. Dat wil zeggen dat de financiering van dit plan niet ten koste mag gaan van de lopende begrotingen van de in het project genoemde partners. Indien er minder middelen worden toegekend, wordt het project evenredig afgeslankt of getemporiseerd. Indien er geen middelen worden toegekend kan het plan niet worden uitgevoerd.

Helaas voor u en voor uw artikel hebben noch ik, noch het CTB, een 'spoedklus' uitgevoerd omtrent het opstellen van het Vlaamse aandeel in het 'grote pantheon van de Nederlandse literatuur'. De enige betrokkenheid van het CTB bij dit plan is om, op vraag van de initiatiefnemers en als het plan er komt, onze expertise ter beschikking te stellen bij de productie van de tekstedities van de uit te geven Vlaamse titels. That's it.

Straatstenen

Nog even iets vermelden over de twee tekstedities waarvan u beweert dat men ze nog aan de straatstenen niet kwijt raakte. Van de editie van De leeuw van Vlaenderen waren een half jaar na het verschijnen 740 exemplaren verkocht ook al had Het Laatste Nieuws in die periode Vlaanderen een half miljoen gratis exemplaren van een hertaalde versie in de strot geduwd, en de volledige oplage van Streuvels' De teleurgang van den Waterhoek was op minder dan drie maanden volledig de deur uit. Dat uw collega het werk van Streuvels zelfs niet kan bestellen in de boekhandel is de verantwoordelijkheid van de uitgevers die dit en soortgelijke werken van onsterfelijke Vlaamse klassiekerauteurs niet meer willen uitgeven. Het CTB heeft leesedities klaar van werk van Streuvels, Daisne en Teirlinck (top 20 in Knacks Pantheon). Geen enkele uitgever is geïnteresseerd. Over de uitgave van werk van ongeveer alle auteurs die in Knacks top-20 staan heb ik de afgelopen jaren met uitgevers gesproken. Een enkele keer lukte het om een titel uitgegeven te krijgen (Streuvels, Conscience), al te vaak werden eerdere toezeggingen herroepen (Daisne, Teirlinck), en over het algemeen wil men wel praten over de uitgave van een verzameld werk in één band als zowel het editiewerk als de productiekosten worden gedekt. Het succes van de uitgaven van de brieven van Herman De Coninck, poëzie van Hugo Claus, Jos De Haes, Hugues C. Pernath, Paul Snoek en Eddy Van Vliet, en proza van Hendrik Conscience, Virginie Loveling, Stijn Streuvels en Roger Van de Velde die door het CTB werden bezorgd, bewijst dat we dergelijke edities wel aan de straatstenen, beter nog: aan lezers, kwijtraken, maar niet aan de uitgevers.

Ingekort

Het lastige is nu dat u met deze informatie voorhanden uw artikel gerust kunt inkorten tot, ruwweg geschat, een vijftal halve kolommetjes. Samen met de top 50 van Knack en de foto's van Boon, Elsschot en Claus kunt u toch nog twee bladzijden vullen. Maar het overwicht in die korte tekst zou teveel liggen op de paragraaf die de recente succesvolle poëzie-uitgaven bezingt van Jos De Haes, Hugues C. Pernath en Paul Snoek, die overigens alledrie in Knacks Pantheon vermeld worden (de verzamelde gedichten van Eddy Van Vliet moeten u zijn ontgaan). Eerlijk, zoveel lof wilt u 'mijn' CTB toch niet toezwaaien. Daarom stel ik voor alleen de titel van het artikel over te houden. Want dat is het enige wat u in die zeven bladzijden aan de lezer meegeeft: Knacks canon van de Vlaamse literatuur.

Vriendelijke groeten,

Edward Vanhoutte

PS: U had mij ook eenvoudigweg kunnen mailen of bellen en ik had u met plezier alle informatie kunnen bezorgen — u kent mijn telefoonnummer en emailadres. Sinds de oprichting van het CTB in 2000 hebt u al meermaals een beroep op mij gedaan als informant voor uw artikels.

Valid XHTML 1.0!