banner

De lezer bedrogen.

Een evacuatieplan voor de Vlaamse Klassiekers.

Edward Vanhoutte

edward.vanhoutte@kantl.be


"Als een uitgever het waardevolle initiatief neemt om grote werken uit het (nabije) verleden opnieuw op de markt te brengen, is het zijn plicht om zijn publiek de correcte uitgave aan te bieden. Het gebeurt nog te vaak dat snelle, goedkope oplossingen het halen en dan wordt de lezer eigenlijk bedrogen." Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux sloot vorig jaar met deze stelling het colloquium Teksteditie Vlaanderen 2000 van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde af, en gaf meteen ook zijn toestemming voor de oprichting van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB). Maar daarmee alleen zijn onze Vlaamse klassiekers niet gered.

Het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie heeft als primaire opdracht het Vlaamse literaire en muzikale erfgoed te ontsluiten, en in te staan voor de realisatie van publieksproducten die het resultaat zijn van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Daarbij staat de leesbaarheid en de toegankelijkheid altijd voorop zodat het publiek maximaal kan profiteren van het onderzoek, en kennis kan nemen van de rijke Vlaamse cultuur. Eén instrument daarvoor is de voorbereiding en publicatie van betrouwbare leesedities van onze Vlaamse klassiekers. Op het vlak van de teksthygiëne heeft Vlaanderen immers nog veel te leren. De huidige praktijk op het gebied van de literaire tekstuitgaven is problematisch te noemen. Niet in het minst omdat een uitgever die wetenschappelijk betrouwbare publieksedities van klassieke teksten wil brengen, onmogelijk kan opdraaien voor zowel de kosten van het voorafgaand onderzoek, als de productie en verkoop van het boek. Bij het Vlaams Fonds voor de Letteren kan enkel een subsidie aangevraagd worden voor de opvang van die laatste risicopost. Voor het voorbereiden van een degelijke leeseditie doet een uitgever dan noodgedwongen een beroep op niet-professionele tekstediteurs, die de teksten waarmee ze werken professioneel verknoeien, en daar dan nog subsidies voor opstrijken ook. Er zijn uitzonderingen, maar die zijn schaars. Wie naar bewijsmateriaal zoekt, hoeft maar een willekeurige recente uitgave van een Vlaamse klassieker uit het rek te nemen.

1998 was een goed jaar voor de attente recensent en literatuurcriticus. Niet alleen haalden de verschillende reeksen heruitgaven van klassieke teksten (Manteau, Atlas en Houtekiet) meermaals de literaire pagina's met telkens weer nieuwe delen, er schortte nog van alles aan ook. De onlangs verramsjte Jan Biorix van Jan Walravens (Atlas Amsterdam, 1998) is bijvoorbeeld een kopie van een kopie: gebaseerd op de tweede druk die Walravens zelf niet begeleid had, en waarin zowel de indeling van de auteur als het personenregister ontbraken. Van Virginie Loveling werd niet haar tekst van Een revolverschot uitgegeven, maar de door Karel Jonckheere bewerkte versie (Atlas Amsterdam, 1998), en de heruitgave van Kinderjaren van Norbert Edgar Fonteyne werd in dezelfde reeks door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd, terwijl er in de kelders van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde – een instelling van de Vlaamse Gemeenschap – sinds 1981 een 1500-tal door diezelfde overheid gesubsidieerde exemplaren van Kinderjaren op een geïnteresseerd publiek lag te wachten. Zelfs een actieve uitdeelronde langs verschillende instellingen, overheden en personen, deed dat aantal niet afnemen. Niemand wou het boek.

Bij de reeks Klassieken uit Vlaanderen van Manteau, waarin minder voor de hand liggende teksten van onze Vlaamse groten gepubliceerd worden, krijgt elke samensteller zowaar carte blanche. Alleen de boekverzorging en de uniforme indeling "inleiding door een bekend persoon, leestekst, nawoord" doen een reeks vermoeden. De teksten worden meestal herspeld aangeboden. In het deel Stijn Streuvels, samengesteld door Piet Thomas en met een inleiding van Walter van den Broeck (Manteau Antwerpen, 1998), bijvoorbeeld, werden de teksten inclusief spelling overgedrukt uit het Volledig Werk van 1971, maar de woordverklaring die overgenomen werd uit een studie naar Streuvels taalgebruik uit 1970, werd omgespeld naar de nieuwe spelling. Een gelijkaardig treurig verhaal bij de reeks Vlaamse bibliotheek van uitgeverij Houtekiet, waarin essayist en literatuurprof Hugo Bousset zijn histoire personelle van de Vlaamse literatuur mag uitgeven. De keuze van de meeste boeken is weliswaar interessant, maar de teksten zijn niet bruikbaar omdat ze zonder de minste verantwoording noch inleiding op de markt worden gegooid. De uitgever weet zelfs niet waar de teksten vandaan komen, laat staan dat ze op hun betrouwbaarheid getoetst worden. Een handelaar die bijvoorbeeld misbruik maakt van een merknaam om een goedkope kopie te verkopen, al of niet aan dezelfde prijs, mag zich aan een rechtszaak verwachten. Hem zullen bedriegelijke praktijken, valsheid in geschrifte etc. worden aangesmeerd. Wie onder een auteursnaam een corrupte tekst op de markt brengt, krijgt daarvoor subsidies. Op tekstcorruptie staat (nog) geen gevangenisstraf.

"Wie zich de moeite getroost zijn mooie geld te investeren in een nieuw zetsel, neemt beter meteen een tekstverantwoording en een nawoord op" argumenteert Harold Polis van uitgeverij Nijgh&Van Ditmar/Dedalus in zijn bijdrage in de bundel Teksteditie Vlaanderen 2000 (KANTL-CTB Gent, 2000). Zelf bezorgde hij een wetenschappelijk betrouwbare publiekseditie van Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen (Nijgh & Van Ditmar, 1999). Het fraai uitgegeven boek bevat een leestekst, een met foto's geïllustreerd nawoord van de editeur en een verantwoording waarin de drukgeschiedenis, de keuze van de basistekst, de gehanteerde spelling en de editeursingrepen worden toegelicht. Een modeleditie. Zelfs de omzetting naar de geldende moderne spelling is gerechtvaardigd en wordt verantwoord. Manuscripten en drukproeven van Klaaglied om Agnes zijn er niet, en zelfs de eerste druk uit 1951 verscheen – niet geheel volgens de zin van Gijsen – in de toen geldende nieuwe spelling. In brieven aan zijn uitgever uitte Gijsen zijn ontevredenheid over zoveel omspellingsdrang, en hij verplichtte hem om daar in de eerste druk melding van te maken: "Deze tekst is door de uitgever om redenen van nuttigheid in de nieuwe spelling gezet." Om diezelfde reden, en omdat er geen vroegere 'originelere' versies van de tekst bewaard zijn gebleven, oordeelde Polis dat het omspellen naar de regels van 1995 gerechtvaardigd was. Voor elke uitgave van een tekst uit het (nabije) verleden moet die denkoefening gemaakt worden, en de structuur 'betrouwbare leestekst, nawoord, verantwoording' is inherent aan de tekstuitgave.

Maar niet elke uitgeverij heeft het geluk een Harold Polis in huis te hebben die de basiszorg voor (moderne) klassieke teksten heeft kunnen vertalen in een uitgeefpolitiek. Men kan zich dan ook de vraag stellen of het niet de taak van de overheid is om er op toe te zien dat, als zij uitgaves van (moderne) klassieken subsidieert, die aan enkele minimale eisen moeten voldoen.

Het begrip Vlaamse Klassieker

De problematiek van de uitgave van Vlaamse Klassieken heeft betrekking op vier gebieden die onmogelijk los van elkaar kunnen worden gezien: het begrip Vlaamse Klassieker, de keuze van het uit te geven werk, de keuze van de uit te geven (basis)tekst, en het subsidiëringsbeleid ter zake.

In hun voorwoord bij het boek The Test of Time. What makes a classic a classic? (Waterstone's Booksellers Brentford, 1999) stellen Andrew Holgate en Honor Wilson-Fletcher de vraag of een boekhandel überhaupt een aparte plaats moet voorzien voor klassiekers in het aanbod.

"Aren't classics, after all, just stuffy collections of inpenetrable prose written by academics at some point in the fairly distant past? (Either that or nineteenth-century soap operas only repopularised by television?) Is it necessary to have a 'classics' section in a bookshop? Is it helpful, or merely confusing? Aren't we somehow beyond all that now, in a moderated age of equal rights for all books, irrespective of heritage?"

Deze op het eerste gezicht provocerende vragen zijn uiterst relevant voor de definitie en het beleid ten aanzien van Klassieken uit een bepaald taalgebied. Het antwoord op de vraag of en waarom we de Klassieken een aparte status willen/moeten toekennen, definieert de parameters waaraan een werk moet voldoen om die status te krijgen.

In een recent onderzoek waarin ik 157 specialisten-neerlandici van universiteiten, uitgeverijen, culturele media en instituten in België en Nederland de vraag stelde "Wat is volgens u de definitie van een 'klassieker'?" kwam ik, zij het iets genuanceerder, tot dezelfde bevinding. De invulling van het begrip 'klassieker' heeft volgens de respondenten in het onderzoek te maken met drie dynamisch veranderende parameters: intrinsiek-esthetische kwaliteiten, de huidige maatschappelijke context, en de perceptiegeschiedenis. De verschillende antwoorden op de vraag konden gereduceerd worden tot zeven stellingen:

Bij gevolg is het onmogelijk om een objectieve definitie te geven van het begrip. Meer nog, het is zelfs niet wenselijk. Mocht er al een definitie bestaan, dan zou die op alle mogelijke manieren zeer discutabel zijn. "Klassiek" is een epitheton dat geen vaste prerogatieven met zich mee mag brengen. Vanuit de steeds maar wisselende realiteit en actualiteit moet de concrete invulling van het begrip constant aangepast worden. Trouwens, een eenduidige definitie kan alleen maar misbruikt worden om de literatuurgeschiedenis en de Vlaamse cultuur kwantificeerbaar te maken. Voor Harold Polis is de zaak alvast zonneklaar. In zijn reeds aangehaalde bijdrage in Teksteditie Vlaanderen 2000 veegt hij de idee van een aparte categorie klassieke literatuur resoluut van tafel: "Klassieke boeken bestaan niet. Er zijn goede boeken en slechte boeken, en er is de canon."

De keuze van het uit te geven werk

Het is nuttiger en werkbaarder om een prioriteitenlijst op te stellen van de werken die beschikbaar moeten zijn in leesbare edities. Het is echter opvallend – maar tezelfdertijd een argument tegen een vaste definitie van wat een klassieker nu is – dat de aangeschreven specialisten-neerlandici in hetzelfde onderzoek niet tot een consensus komen bij de vraag welke werken men dan wel uitgegeven wil zien, en dat het quasi onmogelijke is een overtuigende lijst op te stellen van de tien belangrijkste Vlaamse Klassiekers. Elke respondent heeft zo zijn of haar eigen persoonlijke redenen om enkele werken te nomineren. In een commentaar op een gelijkaardig onderzoek in Groot-Brittannië analyseert John Sutherland de gegeven prioriteitenlijstjes, en hij trekt de vergelijking met antwoorden op drie populaire testjes, ik parafraseer: de Reader's Digest Test (de boeken die mijn leven ingrijpend veranderden), de Onbewoond Eiland Test (welke boeken neem ik mee?), en de Generatie Test (van welke boeken hoop ik dat mijn kinderen en kleinkinderen die ook zullen lezen?).

Een uitgever met een gezonde neus voor zakendoen, anticipeert met zijn fonds op dergelijke antwoorden, en speelt natuurlijk een cruciale rol bij het bepalen van de uit te geven teksten. Als hij of zij een werk niet uitgeeft en laat drukken, zal het ook niet beschikbaar zijn voor de lezer. Maar de mechanismen van de markt zijn bikkelhard. Een boek is, behalve een drager van tekst, immers ook een materieel object, dat aan zichzelf niet genoeg heeft om te bestaan. Zodra een tekst een boek geworden is, regeren de economische wetten. Waar geen lezers (of beter: kopers) zijn, zijn geen boeken. Dat is een van de basisregels van de uitgeverij. Een uitgever probeert het wankele evenwicht te vinden tussen kwantiteit en kwaliteit.

De interactie tussen de markt en de uitgever verloopt in twee richtingen. Enerzijds kan een herdenkingsjaar of een verfilming van een boek voor de uitgever een welkome kapstok zijn om de uitgave van enkele klassieken aan op te hangen en het (slapende) fonds van de uitgeverij nieuw leven in te blazen. Dergelijke evenementen gaan over het algemeen gepaard met wat media-aandacht waarvan de uitgever mee kan profiteren. Zo kondigt Lannoo, naar aanleiding van het 'Vlaamse' jaar 2002, de heruitgave aan van Conscience's De Leeuw van Vlaenderen, een wetenschappelijk betrouwbare leeseditie gebaseerd op de originele eerste druk van 1838 en in de originele spelling, volledig verantwoord en met een nawoord over het ontstaan van de roman en situering van werk en auteur. Anderzijds kan een initiatief van een uitgever voor een verhoogde vraag en een onverhoopt succes zorgen bij het publiek. Getuige daarvan de leeseditie van Virginie Lovelings oorlogsdagboek In Oorlogsnood (KANTL Gent, 1999), een voorheen onuitgegeven manuscript en document humain van een 78 jarige schrijfster in het belegerde Gent. De literaire uitgevers hadden geen belangstelling voor de uitgave van het lijvige boek dat met de steun van de Academie werd bezorgd door Ludo Stynen en Sylvia Van Peteghem. De Academie besloot dan maar zelf op te treden als uitgever, en zie, twee oplages, goed voor dik 700 exemplaren, verkochten in een mm van tijd uit, het boek stond wekenlang in de tip-lijst van de Standaard der Letteren, en werd in binnen en buitenland op enthousiasme onthaald, tot groot ongenoegen van diezelfde literaire uitgevers die het nu niet fair vinden dat de zij dit niet konden uitgeven. De vraag naar dit historisch zowel als literair belangrijke boek is nog altijd niet afgenomen, maar de Academie heeft niet de financiën om een derde oplage te voorzien. Nu is het de beurt voor de literaire uitgevers.

Het succes van In Oorlogsnood bewijst dat wetenschappelijk opgevatte leesedities met notenapparaten etc. niet per definitie onverkoopbaar zijn. Een sterker voorbeeld komt uit Nederland. In 1996 verscheen het Verzameld werk van Nescio, een wetenschappelijke editie in twee delen, met driehonderd bladzijden aantekeningen, bibliografische beschrijvingen, verschillende versies van de verhalen en een uitvoerige verantwoording, kortom, alles wat een commerciële uitgever als 'onverkoopbaar' of 'gespecialiseerd' beschouwt: in een half jaar tijd werden 6.000 exemplaren verkocht. Alle kranten en weekbladen, de radio en de televisie hebben aandacht geschonken aan de publicatie, zonder dat er ook maar één aanmerking op het wetenschappelijk karakter van de editie werd gemaakt. Het succes is mede te verklaren door de naambekendheid van en het vertrouwen in het Nederlandse Constantijn Huygens Instituut voor teksteditie en intellectuele geschiedenis (CHI). Uitgevers zijn vanwege de kwaliteitsgarantie ondertussen vragende partij geworden om samen te werken met het CHI. En ook in Vlaanderen is een dergelijke trend merkbaar, ook al bestaat het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie nog maar pas. Het is dan ook geen toeval dat zowel Lannoo als Nijgh&Van Ditmar/Dedalus voor de nieuwe edities van respectievelijk De Leeuw van Vlaenderen als De knetterende schedels van Roger Van de Velde een beroep doen op de expertise van het CTB. Nijgh&Van Ditmar/Dedalus kon zelf twee typoscripten van De knetterende schedels en Recht op antwoord aankopen en wil met deze nieuwe leeseditie enerzijds het werk van Roger Van de Velde – dat na de publicatie van zijn verzameld werk (1980) in de vergeethoek is geraakt – opnieuw beschikbaar maken voor het grote publiek, en anderzijds een leeseditie aanbieden die voldoet aan de wetenschappelijkheidseis. En er liggen nog meer gelijkaardige voorstellen ter tafel.

Het subsidiëringsbeleid t.a.v. Vlaamse Klassiekers

Het enige probleem is echter dat de noodzakelijke voorbereiding van een dergelijke editie nergens op subsidie of ondersteuning kan rekenen. Met de 15,9 miljoen die het CTB in 2000-2001 ter beschikking heeft worden nu al 8,5 voltijdse medewerkers betaald die 6 projecten uitvoeren op het gebied van de ontsluiting van het muzikale en literaire erfgoed. Geen enkele van deze projecten heeft een leeseditie van een literair werk als voorwerp. Extra geld om dergelijke edities te realiseren is er niet. Nochtans wordt het contingent goed opgeleide editiewetenschappers almaar groter. Aan de universiteiten van Leuven en Antwerpen worden jonge germanisten sinds enkele jaren met succes opgeleid. Samengevat: bij de uitgeverijen begint het inzicht te groeien dat er van onze Vlaamse literatuur degelijke edities op de markt gebracht moeten worden, de specialisten die het werk aankunnen zijn er, de markt reageert over het algemeen positief op dergelijke leesedities, maar het subsidiëringsbeleid ondersteunt alleen het uitgeefrisico voor de uitgever, niet het werk van de editeur.

Met het aantreden van het nieuwe Vlaams Fonds voor de Letteren moet het huidige ad hoc beleid m.b.t. de subsidiëring van de uitgave van klassieke werken uit de Vlaamse literatuur definitief tot het verleden behoren. In samenspraak met de Vlaamse uitgevers en het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie moeten er voorwaarden opgesteld worden waaraan een uitgave van een Vlaamse klassieker moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidies. De uitgever kan dan verplicht worden om het project waarvoor hij steun aanvraagt grondig toe te lichten aan de hand van een standaardformulier dat aan de betrokken beoordelingscommissie een instrument biedt bij het realiseren van een integrale kwaliteitszorg. Op die manier kan er vermeden worden dat de gemeenschap opdraait voor het subsidiëren van corrupte teksten, (goedkope) fotomechanische herdrukken, en subjectieve favorietenlijstjes.

Elke gesubsidieerde uitgave van Vlaamse klassieke literaire werken moet voldoen aan minstens drie voorwaarden:

Geen enkele van de tot nog toe vermelde reeksen met klassieke teksten beantwoordt aan deze eisen. Naast de reeds vermelde edities van Klaaglied om Agnes en In Oorlogsnood, zijn er verder nog betrouwbare en wetenschappelijk koosjere edities verschenen van het creatieve en journalistieke werk van Louis Paul Boon, zoals de editie van Boons Het Boek Jezebel (KANTL Gent, 2000). Van Stijn Streuvels' De teleurgang van den Waterhoek verscheen zowel een tekstkritische leeseditie (Manteau Antwerpen, 1999) en een elektronische studie-editie (AUP/KANTL Amsterdam, 2000). Het is de lezer ondertussen wellicht niet ontgaan dat vooral de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent de laatste jaren een vurige pleitbezorger van de teksteditie is geworden.

In ruil voor een structurele ondersteuning van het editiewerk bij de uitgave van Vlaamse (recent) klassieke teksten, kan dan van de uitgeverijen verwacht worden dat zij de gesubsidieerde tekstuitgaven voor een aanvaardbare termijn op de markt houden. De tekstkritische editie van De teleurgang van den Waterhoek, bijvoorbeeld, werd in een oplage van 300 exemplaren gedrukt en was enkele maanden na publicatiedatum al uitverkocht. De uitgever heeft geen plannen om een tweede oplage te drukken, waardoor de leestekst, op een korte tussenperiode na, nog altijd niet beschikbaar is. Vooral het universitair onderwijs wordt daardoor niet au sérieux genomen. Professoren en docenten die inspeelden op de beschikbaarheid van de nieuwe editie en het boek in hun colleges bestudeerden en op de leeslijst zetten, worden nu weer met die onbeschikbaarheid geconfronteerd.

Er moet dus dringend werk gemaakt worden van een lijst van een honderdtal prioritair uit te geven Vlaamse literaire werken die onder de aandacht moeten blijven van het publiek. Met het oog op de voltooiing van de nieuwe geschiedenis van de Nederlandstalige Literatuur (Nederlandse Taalunie) is zo'n lijst uiterst relevant en kan het een beleidsbepalend instrument worden voor zowel de editiewetenschappelijke bestudering van een werk, de leesbevordering en het subsidiëringsbeleid.

Literatuur


© Edward Vanhoutte, 1 May 2001.
Abridged version published in: Leesidee, 7/4 (mei 2001), p. 288-289.

XHTML auteur: Edward Vanhoutte
Last revision: 17/01/2002

Valid XHTML 1.0!