banner

Minder is niet altijd meer.

De historisch-kritische editie van Gerrit Achterbergs gedichten.

Edward Vanhoutte

edward.vanhoutte@kantl.be


Er zijn twee soorten schrijvers: levende en dode. De enen worden - als ze zich kwalitatief en/of maatschappelijk onderscheiden van de rest - geëerd met literaire prijzen, huldevieringen, bibliofiele uitgaven en evenementen allerhande. De anderen krijgen posthume huldes, bijvoorbeeld in de vorm van een publicatie van het Verzameld of Volledig Werk. Als een auteur commercieel interessant is voor een uitgever, wordt van die regel nogal eens afgeweken. Hugo Claus bijvoorbeeld, ziet nog tijdens zijn leven (de inkomsten van) verschillende 'verzamelde werken'. In 1994 werden zijn Gedichten 1948-1993 (Claus 1994) uitgegeven, en vervolgens werden zijn verzameld toneelwerk, en twee bundels met verhalen (Claus 1999 & 2000) aan het publiek voorgesteld. Dergelijke publicaties vinden gretig afnemers, en daar wordt iedereen beter van: de uitgever die zijn sterkste troeven uitspeelt en zijn fonds op de markt houdt, de auteur zelf die een cent verdient en media-aandacht krijgt, zijn of haar werk dat (opnieuw) beschikbaar wordt en nieuwe lezers kan boeien, en het publiek dat een handige (want alles in één band of reeks) publicatie kan kopen, meestal voor een relatief interessante prijs. Maar het vervelende is nu juist dat de auteur nog leeft. Bij de voorbereiding van het verzameld werk schaaft de auteur de teksten hier en daar wat bij, en creëert hiermee een nieuwe versie van ouder materiaal, zonder dat de lezer daarop attent wordt gemaakt. Zogenaamde verzamelde werken zijn ook veelal niets anders dan de commercialisering van edited highlights. Op zich kan dit voor de lezer ook interessant zijn, omdat die zich nog altijd een leuke verzameling kan aanschaffen, en daarmee de voorlopig laatste versie van bepaalde werken in huis haalt. En daar snijden we ook direct een tweede probleem aan. Omdat de auteur in kwestie bij de publicatie van zijn of haar verzamelde werken wellicht niet stopt met schrijven, krijgt die verzameling daardoor onherroepelijk een voorlopig karakter. Het accent bij dergelijke uitgaven ligt dan ook meer op de leesbaarheid en het leesplezier dan op de documentatie van de status van de gepresenteerde tekst. In de publicatie van Verhalen, doet Claus een poging: "Naar aloud gebruik heb ik de verhalen hier en daar wat bijgeschaafd." In Een andere keer is zelfs dit nietszeggende zinnetje achterwege gebleven. In de Gedichten is de tekstverantwoording wat uitgebreider:

"De tekst van deze uitgave is gebaseerd op die van Gedichten (1948-1963), Gedichten 1969-1978, Almanak, Alibi, Sonnetten en De Sporen. Daarin heb ik hier en daar, zoals dichters doen, gedichten toegevoegd, geschrapt, herschikt of herschreven."

en in een interview voegt Claus daaraan toe: "Ik tracht nu te voelen hoe ik in die tijd voelde en vanuit die betrachting heb ik nu een en ander herschreven." Hoe we ons dit concreet moeten voorstellen is en blijft een raadsel, en daarenboven had de auteur zich dan moeten baseren op de oorspronkelijke uitgaven en niet op eerdere verzamelbundels. Deze werkwijze heeft bijvoorbeeld als gevolg dat er van de oorspronkelijke 49 gedichten uit de bundel Een huis dat tussen nacht en morgen staat uit 1953, vier gedichten achterwege werden gelaten in de verzameling van 1994. (Roelens & Vanhoutte 1999). Een probleem - zij het een interessant gegeven - dus voor de gespecialiseerde lezer, het onderwijs en de wetenschap. Die worden verplicht om ofwel terug te grijpen naar de minder beschikbare originele publicaties, of te wachten tot er een wetenschappelijk verantwoorde editie van het werk verschijnt.

Wetenschappelijk verantwoorde edities zijn er grosso modo in drie soorten: leesedities, studie-edities en historisch-kritische edities. Een leeseditie is bedoeld voor het grote publiek en presenteert een betrouwbare leestekst (bij voorkeur in de originele spelling), samen met een summier verhaal over de overlevering en het ontstaan van de tekst, een wetenschappelijke verantwoording van de keuzes en ingrepen, een contextualiserend nawoord van auteur en werk, en eventuele woordverklaringen. (cf. Vanhoutte 2001.) De studie-uitgave bevat alles wat in een leeseditie gepresenteerd wordt, zij het wat uitgebreider en voor een wetenschappelijk publiek, aangevuld met een (selectief) variantenapparaat en een commentaargedeelte. In dit type editie wordt de spelling van de leestekst nooit gemoderniseerd. De historisch-kritische editie dan, is het paradepaardje van de editiewetenschap, en geeft de complete documentatie van één of alle werken van een auteur. Dergelijke edities verschaffen de basis voor wetenschappelijk onderzoek, en leveren de grondslag voor andere uitgaven zoals studie- en leesedities. De editie is historisch omdat de ontwikkeling van het werk van versie naar versie chronologisch wordt weergegeven, beginnend bij de prilste overgeleverde aanzetten in handschrift, tot de laatst geautoriseerde versie. De editie is kritisch omdat de leestekst het resultaat is van een kritische vergelijking en evaluatie van de verschillende bestaande versies van het werk. Daarvoor moet de tekstediteur onderzoek doen naar collecties in bibliotheken, literaire archieven en privé-verzamelingen. Hij moet zich ook buigen over alle relevante briefwisseling van/met de auteur en over het werk, biografische gegevens verzamelen, contacten leggen met verzamelaars, en op de hoogte zijn en blijven van veilingen van literaria en handschriftmateriaal. Een intensief wetenschappelijk bedrijf dat niet alleen veel tijd vraagt, maar ook de nodige centen.

In Nederland werd in 1993, na een aanloopperiode van 10 jaar, het CHI opgericht onder de vleugels van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Met de komst van het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis, zoals het instituut voluit heet, werd de tekstbezorging in Nederland geïnstitutionaliseerd en geprofessionaliseerd. Het CHI heeft zich toegelegd op de voorbereiding en de publicatie van historisch-kritische edities van grote Nederlandstalige auteurs in de eigen reeks Monumenta Literaria Neerlandica. Tot nog toe verschenen edities van Bloem, Leopold, Vondel, Nescio, Six van Chandelier, Multatuli, Van de Woestijne, Nijhoff en Cats, en een historisch-kritische editie van de nagelaten lyriek van Gezelle is in voorbereiding. (Verder is het CHI ook uiterste bedrijvig in het voorbereiden van leesedities: het volledig werk van Hermans staat op het programma, en de twee eerste delen van het volledige werk van Elsschot verschijnt in het najaar bij Athenaeum-Polak & Van Gennep.) Als meest recente editie verscheen vorig jaar de lijvige vierbander Gerrit Achterberg. Gedichten. waaraan editeur Peter de Bruijn een negental jaren heeft gewerkt, en dat met recht en reden een monumentaal standaardwerk is geworden, waarmee de Achterbergstudie een ongekende impuls kan krijgen.

Op het Achterbergcolloquium dat naar aanleiding van de presentatie van de Bruijns editie werd georganiseerd, werd de vijfjaarlijkse Gerrit Achterbergprijs toegekend aan Peter de Bruijn voor zijn "indrukwekkend monument voor een groot dichter", zoals het juryrapport vermeldt. En zo hoort het. De Bruijns editie is voor de komende decennia het basiswerk voor elke Achterbergstudie en -interpretatie.

Nu is het met die Achterbergstudie zo gek nog niet gesteld. Naast de regelmatig verschijnende Achterbergkroniek, zagen in de loop der tijden heel wat studies het licht. Recent nog verschenen Een verre vrouw van taal van Martien de Jong (de Jong 2000), en het proefschrift van Fabian Stolk Een kwestie van belichting (Stolk 2000). De Jong bundelt in zijn publicatie vooral herwerkte en geactualiseerde versies van eerder verschenen bijdragen 'Over Achterberg, zijn dichterschap, zijn leven en zijn interpreten.' zoals de ondertitel luidt. Het is een fraaie, doch zeer subjectieve inleiding geworden in enkele aspecten van de Achterbergstudie. Niettegenstaande het feit dat de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde de laatste jaren ongelofelijk veel aandacht besteedt aan de verzorging van hun publicaties, is het met dit boek toch even misgelopen. De verregaande onzorgvuldigheid waarmee bijvoorbeeld het al dan niet hanteren van spaties en het gebruik van punten o.a. bij initialen en titels (prof., dr., mr., etc) in de praktijk wordt gebracht, verstoort het leesgemak, en stellen het geduld van de kritische lezer op de proef. De registers achteraan het boek van zowel vermelde personen, gedichten als zaken, vormen dan weer een handig instrument bij de consultatie ervan.

In 2000 verscheen de twaalfde druk van Gerrit Achterbergs Verzamelde gedichten (Achterberg 2000b) dat in 1963, een jaar na de dood van de schrijver voor de eerste keer verscheen in een oplage van 3.100 exemplaren waarvan er 3.000 voor de verkoop waren bestemd. Twaalf drukken later zijn er om en bij de vijftigduizend exemplaren verkocht. Dit bewijst meteen de immense populariteit van Gerrit Achterberg (1905-1962) die een van de opmerkelijkste moderne dichters van Nederland mag worden genoemd. Tijdens zijn leven werd de dichter onder meer bekroond met de P.C. Hooftprijs (voor En Jezus schreef in 't zand) en de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.

Achterberg was een dichter die eindeloos bleef schaven aan zijn poëzie en alleen met het voltooide gedicht naar buiten wilde treden. Hij was in zijn correspondentie - die hij trouwens voor een groot deel vernietigde - bijvoorbeeld heel spaarzaam met informatie over de ontstaansgeschiedenis van zijn poëzie, zijn werkwijze etc. In de beginjaren van zijn dichterschap bewaarde hij dan ook nooit kladjes van zijn gedichten, en pas toen hij besefte dat verzamelaars zoals Joan Stakenburg daar wel wat geld veil voor hadden, hield Achterberg zijn kladhandschriften bij. Hij maakte er zelfs op bestelling: voor een Achterberg-avond in Dordrecht in 1946 maakte Achterberg afschriftjes van zijn gedichten, die met een omslagje te koop werden aangeboden. Hoeveel Achterberg verdiende met de verkoop van zijn kladjes is niet geweten, maar met de opbrengst liet hij in 1958 een garage bouwen voor zijn Volkswagen.

Ook bij het verschijnen van nieuwe drukken van zijn werk bleef Achterberg veranderingen aanbrengen aan zijn poëzie. Die drukvarianten werden in 1973 bestudeerd en uitgegeven door R.L.K. Fokkema in zijn proefschrift Varianten bij Achterberg (Fokkema 1980). Fokkema moest zich in zijn studie node beperken tot het gepubliceerde materiaal, omdat Achterbergs weduwe van oordeel was dat het niet des dichters wil was om het handschriftelijk materiaal openbaar te maken. Sinds het overlijden van Achterbergs weduwe, berust de gehele nalatenschap van Achterberg in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag en is ook het handschriftelijke materiaal - dat veel meer interessante varianten bevat - voor onderzoek beschikbaar. In 1990 verwierf het museum bovendien de omvangrijke collectie Stakenburg waarin een driehonderdtal documenten de geboorte en genese van gedichten vanaf 1946 documenteren.

Met de Verzamelde gedichten van Achterberg die dezer dagen in de boekhandel ligt, heeft de Achterberg-lezer weliswaar de laatste versie van Achterbergs oeuvre in handen, maar niet de minst problematische. De verzameling verscheen immers postuum met correcties "naar aanwijzingen gevonden in de nalatenschap van de dichter", zoals in het colofon bij de druk uit 1963 te lezen staat. Die verzameling was gebaseerd op de vier Cryptogamen bundels en Vergeetboek, maar geeft hier en daar variante lezingen. Voor Achterberg verviel met elke nieuwe versie van een gedicht de vorige, en wie iets zinnigs over de dichter Achterberg wil vertellen, moet dan ook kennis hebben van de verschillende stadia in Achterbergs schrijfproces die voor hemzelf de "nieuwste versie" bevatten. De studie van Fokkema is hiervoor instrumentaal, de studie van de Bruijn onontbeerlijk.

Peter de Bruijn heeft alle overgeleverde poëzie van Gerrit Achterberg, zowel de gepubliceerde en de ongepubliceerde gedichten, bestudeerd en opgenomen in zijn historisch-kritische uitgave. Een eerste opmerkelijk resultaat hiervan is alvast dat het gepubliceerde oeuvre van Achterberg met deze editie wordt uitgebreid met 150 tot nog toe voor veel lezers onbekend gebleven gedichten. Dat is een uitbreiding van net geen 16% in vergelijking met de verzameling die in de Verzamelde gedichten wordt gepresenteerd. Daarenboven wordt in een overzichtelijk systeem van elk gedicht alle overgeleverde geautoriseerde versies gepresenteerd en door de Bruijn uitvoerig van commentaar voorzien.

De historisch-kritische editie van Achterbergs gedichten is een lijvige vierbander geworden die drie delen bevat. In deel 1 'Teksten' worden een duizendtal teksten van gedichten in chronologische volgorde opgenomen volgens de eerste voltooide versie. Met deze ordening heeft de lezer weer de beschikking over de teksten die voor Achterberg zelf de eerste voltooide versie vormden, en wordt het mogelijk om een eerste inzicht te krijgen in de evolutie van de dichter Achterberg doorheen de tijd. In sommige gevallen gaat het om een gedrukte bron, in andere om een manuscript dat als voltooid mag beschouwd worden. Als 'voltooid' beschouwt de Bruijn de eerste versie van een gedicht dat geen open varianten meer bevat. Zoals reeds gezegd herwerkte Achterberg constant zijn gedichten, schoof ermee, nam de herwerkte gedichten onder een nieuwe titel opnieuw op in andere bundels, etc. Wie de Verzamelde gedichten leest, krijgt hierdoor een vals beeld van Achterbergs oeuvre. Met een duidelijke nummering in het deel 'Teksten' van de editie attendeert de Bruijn de lezer op de verwantschap tussen dergelijke gedichten, en in deel 3 'Apparaat' drukt hij ze samen af. In deel 2 'Commentaar' vertelt de Bruijn minutieus, maar in een zeer leesbare taal het verhaal van het ontstaan en de publicatiegeschiedenis van de gedichtenbundels. Op basis van het primaire en het secundaire materiaal, met citaten uit briefwisseling en recensies, presenteert de editeur een overzicht van de bundelgeschiedenis, en noteert hij heel wat feitelijke gegevens over kostprijs, opbrengst en receptie. Het deel wordt ingezet met een uitvoerige verantwoording bij de hele editie en wordt afgesloten met bronnenlijsten en bibliografieën.

Het derde deel 'Apparaat' (twee volumes) zal tegelijkertijd het minst en het meest intensief geconsulteerd worden. In het apparaat worden alle bekende gegevens over de genese van de gedichten in een voor de wetenschapper overzichtelijke vorm gepresenteerd. De volgorde en de nummering van het gepresenteerde materiaal correspondeert met die van de leesteksten in deel 1, wat een gemakkelijke consultatie toelaat. Van elk gedicht kunnen achtereenvolgens de overlevering, datering, leestekst, ingrepen, ontwikkelingsgang, varianten en correcties, en commentaar voorkomen, en soms wordt een facsimile ter illustratie opgenomen. De professionele Achterberg-lezer kan door de documentatie van de varianten - een gecombineerd systeem van lemma-apparaat en synopsis - elke overgeleverde versie van een gedicht onderling vergelijken en desgewenst tot op een bepaalde hoogte reconstrueren. Dit deel zal voor hem dan ook het meest interessante zijn, terwijl de toevallig Achterberg-geïnteresseerde (zo die al bestaat) dit deel wellicht niet of weinig ter hand zal nemen. Voor die laatste categorie moet er gauw een nieuwe uitgebreide leeseditie van de Verzamelde gedichten komen, met tekstverantwoording, korte ontstaansgeschiedenis van het werk en situering van werk en auteur. Dat de historisch-kritische editie hiervoor de logische basis is, staat vast. Dat Peter de Bruijn hiervoor de aangewezen persoon is ook.

Schrijvers moeten dood zijn om in aanmerking te komen voor een wetenschappelijk betrouwbare en grondige editie zoals die van Gerrit Achterbergs gedichten. Naar de Letter, het handboek editiewetenschap van Marita Mathijsen (Mathijsen 1997) dat in Nederland een standaardstatus heeft m.b.t. de teksteditie, begint met de mededeling dat het een handleiding wil zijn "voor iedereen die een tekst uitgeeft van een auteur die niet meer in leven is." Maar dat een dergelijke uitgave het werk van een dode auteur levendiger dan ooit kan maken, bewijst Peter de Bruijn met deze tour de force. De historisch-kritische editie van Gerrit Achterbergs gedichten is oorzaak en gevolg van de vitaliteit van Achterbergs poëzie.

Een eerste contact met de verschillende Monumenta Literaria Neerlandica delen, waarvan de vierbandige, bijna drieduizend bladzijden tellende Achterbergeditie deel 11 is, schrikt zelfs de gespecialiseerde in het begin af. De omvang van de studies en de moeilijke hanteerbaarheid ervan worden weleens ten onrechte als drempelverhogend aangevoerd. Maar dergelijke edities leest men niet in bad. Men consulteert ze aan de studietafel, legt de corresponderende bladzijden van de verschillende delen naast elkaar open en leest, vergelijkt, controleert, verifieert en geniet van het economische systeem dat zoveel informatie ordent en beschikbaar maakt. Wie om redenen van hanteerbaarheid en leesgemak naar een van de eerder vermelde Verzamelde Werken grijpt, krijgt alleen de indruk dat minder meer is. In de editiewetenschap is meer meer. Veel meer.

Literatuur


© Edward Vanhoutte, 1 May 2001.
Abridged version published in: Leesidee, 7/4 (mei 2001), p. 288-289.

XHTML auteur: Edward Vanhoutte
Last revision: 09/05/2001

Valid XHTML 1.0!